woensdag 14 december 2011

.





KERSTAVOND 1944


Het was 24 december 1944. Kerstavond. Ons gezin woonde in het oude centrum van Roermond, in Limburg. Mijn moeder, een Spaanse schone uit Andalusië. Mijn vader, een Groningse dichter en schrijver, die behalve vloeiend Spaans, nóg vier talen sprak. En wij, zes kinderen, in de leeftijd van acht jaren tot drie maanden.

Buiten was het steenkoud, er lag sneeuw, maar binnen, rond de gloeiendhete kachel, was het behaaglijk. De hele dag waren we al zenuwachtig, in afwachting van de avond, als het heel leuk zou gaan worden, en er door een kerstman, dat had vader immers beloofd, kadootjes zouden worden gebracht. Onder leiding van mijn oudste broer, Manuel, oefenden we alvast kerstliedjes, terwijl moeder de kleine Milagros de borst gaf. Ondanks dat in de hongerwinter voedsel erg schaars was, wist moeder toch nog allerlei lekkernijen uit te delen. 

Roermond lag die dagen in de oorlogszone, en er werden door Engelse vliegtuigen heel wat bommen op de Duitse stellingen bij de Maas gegooid. Er was al sprake van dat de binnenstad geëvacueerd zou moeten worden. Regelmatig waren er razzia’s waarbij de Duitsers alle mannen tussen 18 en 45 jaar oppakten. Mijn vader was al twéé keer de dans ontsprongen. Een keer, doordat hij, op het moment dat de Duitsers de straat hadden afgezet, ergens anders in Roermond bezig was voor onderduikers. En een andere keer toen hij zich in de gangkast verstopt had en mijn moeder een Spaans liedje zong, waarin ze hem waarschuwde dat de moffen, die het huis doorzochten, nu vlakbij waren.

Het werd vroeg donker, vader deed de lamp boven de tafel aan, de gordijnen dicht, en wij gingen kerstliedjes zingen. Buiten begonnen er sirenes te janken en we hoorden even later, vanuit de verte, zware explosies. Onder het avondeten zei vader dat hij nog even de stad in moest, en weer gauw terug zou zijn. Hij kuste moeder, aaide ons allemaal even over het hoofd, dat deed hij altijd, en vertrok. Moeder had een rode-bieten salade gemaakt, met geraspte worteltjes en eieren. 

Na de afwas gingen we weer allemaal rond de kerstboom zingen. Het was een zelfgemaakte, van een bezemsteel en wat latjes. We waren heel nieuwsgierig wat er zou gaan gebeuren. We hadden nog nooit een kerstman op bezoek gehad. 

Opeens was er buiten veel geschreeuw en lawaai. Moeder schoof de gordijnen iets opzij, en keek op straat. Ineens was ze heel bleek. Wij wilden ook kijken, maar dat mocht niet van haar. Ze legde uit, dat de Duitsers weer een razzia hielden en op zoek waren naar mannen die in Duitsland zouden moeten gaan werken. De soldaten hoopten natuurlijk dat op kerstavond alle mannen thuis zouden zijn. Ze hadden het hele blok afgezet, zodat niemand zou kunnen ontsnappen. Gelukkig was vader ergens anders in Roermond, zei moeder.

Dáár werd al brutaal hard op de deur gebonsd. Even dachten we dat het de kerstman was, maar er kwamen twee Duitse soldaten binnen, een oude en een jonge. Ze hadden grote geweren over hun schouder hangen. Wij kropen dicht tegen moeder aan. De oudere soldaat vroeg bars aan moeder waar ‘der Vater’ was. Moeder sprak in die dagen nog maar weinig Nederlands, en ze stamelde ‘Dojtsland, Arbajt’… Dat had mijn vader haar wel al geleerd… En voor ons kinderen was het streng verboden om iets over vader te zeggen tegen soldaten. 

Ze begonnen nu het hele huis te doorzoeken. Natuurlijk vonden ze niets. Juist toen ze wilden vertrekken, hoorden we gestommel achter de voordeur. We schrokken ons te pletter. Dat zou vader kunnen zijn. De jongste soldaat liep de gang in. Wij allemaal erachteraan. De deur ging open. Daar stond de kerstman. Met een grote juten zak, vol met kadootjes, wisten we. Wat waren we opgelucht. Het was een heel oude man, zagen we, hij had een grote witte baard, droeg een rode mantel met witte randen, witte handschoenen, een rode puntmuts, en hij sprak met een zware stem. 

De kerstman liep, omstuwd door kinderen, naar de huiskamer, bekeek goedkeurend de kerstboom, en zei langzaam: goedenavond, ik ben de kerstman. En dat hij kadootjes had voor alle kinderen in de straat. Ook voor de kinderen hier, in dit huis. Hij had ook wel wat voor de soldaten, zei hij, in onberispelijk Duits, en hij tastte diep in de grote zak. Manuel zette een kerstlied in, en we zongen uit volle borst mee. De gehelmde mannen konden van verbazing geen woord meer uitbrengen. Ze keken, zichtbaar ontroerd, naar de blije kindergezichten, en naar moeder, die de baby in haar armen had.

Misschien moesten ze wel aan thuis denken… De kerstman gaf hen elk een pakje, waar een strik omheen zat. Ze lachten wat, en bedankten ‘der Weihnachtsmann’. De kerstman nam nu zeven pakjes uit de grote zak, en legde ze onder de kerstboom. Het feest kon beginnen. De soldaten namen afscheid, en ‘wünschten’ ons nog ‘Fröhliche Weihnachten’. Opgelucht zagen we ze vertrekken. Daarna moesten we, een voor een, de kleinsten eerst, naar de kerstman toekomen. Hij vroeg van alles aan ons, streek ons bemoedigend door het haar en gaf ons uiteindelijk de begeerde kadootjes. Moeder was het laatste aan de beurt, en zij kreeg een heel klein pakje. 

We bedankten hartelijk, en samen met moeder zwaaiden we, luid zingend, de roodgemutste kindervriend uit. Terwijl we lawaaierig onze pakjes uitpakten en al druk aan het spelen waren, was vader ineens binnengekomen. Hij was op een stoel gaan zitten, en zag er moe uit. Zijn handen trilden. Er liep een striem over zijn voorhoofd. Zeker van zijn hoed, dacht ik. We dromden om hem heen, en schreeuwden, door elkaar, het verhaal van de soldaten en de kerstman.

Moeder stond achter vader. Haar hand op zijn schouder. Om een van de vingers had ze nu een zilveren ring met een donkere steen er in, en ik zag dat ze, met die hand, behoedzaam, een pluk watten van zijn kraag veegde… 

HK.